‘Zo ben jij er ook nog’ zijn de eerste woorden van de moeder van Roos als ze elkaar na de Tweede Wereldoorlog weer zien. In 1942 is Roos’ moeder weggevoerd vanuit hun huis in de Afrikaanderwijk in Rotterdam. Zowel moeder Cor als de jonge Roos heeft een indrukwekkend oorlogsverhaal. Cor maakte de verschrikkingen in kamp Ravensbrück mee en overleefde kamp Mauthausen. Roos stond er als tienjarige alleen voor, want vader Bazuijnen was al eerder door de Duitsers opgepakt. Ze had nog twee jongere zusjes en zo goed en kwaad als het kon, loodste ze hen door de oorlog en de hongerwinter.
‘Zo ben jij er ook nog?’ is de titel van het boek over het gezin Bazuijnen, een arbeidersgezin in Rotterdam. Oudste dochter Roos heeft haar herinneringen verteld aan schrijvers Bert van Slooten en Elly van der Klauw. “Je deed het gewoon”, zei Roos Derks-Bazuijnen in april 2019 tegen RTV Rijnmond, 86 jaar oud en woonachtig in Friesland. "Ik was er niet mee bezig, het leven kwam zoals het kwam, heel eigenaardig eigenlijk.”
Vader Hendrik en moeder Cor Bazuijnen waren communisten. Het gezin woonde in de Bothastraat in de Afrikaanderwijk in Rotterdam. Al vrij snel na de bezetting werkte Hendrik Bazuijnen voor het (communistisch) verzet. Zo regelde hij in de laatste maanden van 1940 het drukken en verspreiden van verzetskrant De Waarheid in Rotterdam. Vanwege zijn communistische achtergrond en verzetswerk werd Bazuijnen opgepakt. Het was in de nacht van 24 op 25 juni 1941. Duitse militairen kwamen Hendrik halen. In het boek staat daarover: “Hij beseft op dat moment dat het afgelopen is, neemt rustig afscheid van zijn vrouw en ze besluiten om de kinderen niet wakker te maken.”
Roos hoorde het pas de volgende dag. “Je vader is meegenomen door de moffen”, zei haar moeder. In Rotterdam waren 44 mensen opgepakt, niet alleen communisten maar ook leden van de Revolutionair-Socialistische Arbeiders Partij (RSAP). Ze werden op transport gezet naar een kamp in Schoorl. Vader Hendrik werd later via Amersfoort naar concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar bezweek hij in april 1942, na vreselijke mishandelingen.
Alleen
Op 26 oktober 1942 werd er weer door Duitsers op de deur van het huis aan de Bothastraat gebonkt. Ze kwamen voor moeder Bazuijnen. Roos en haar zusjes Magda en Clara keken toe hoe hun moeder werd meegenomen. Roos was toen tien jaar oud en de oudste van de drie. Op de vraag hoe het was toen ze besefte dat ze er alleen voor stond, antwoordde Roos Derks: “Niet. Dat besef je niet. Dat heb ik eigenlijk de hele oorlog gehouden. We hebben het ook nooit met z’n drieën over moeder gehad of over later of over hoe erg het was. Nooit. Je staat ervoor en je gaat gewoon.”
De school was een toevluchtsoord. “Je had toch een beetje een gevoel van veiligheid, dat er iemand op je paste.” Buren hielden nog een tijdje een oogje in het zeil, maar uiteindelijk kwamen de drie meisjes er helemaal alleen voor de staan. De winter van 1944/1945 was streng en het eten was steeds schaarser. De drie meisjes gingen achteruit. Soms kwamen ze alleen uit bed om naar de gaarkeuken te gaan. Roos zag wel dat vooral haar jongste zusje niets meer waard was. Ze besloot om op hongertocht te gaan. De meisjes gingen op zoek naar eten bij de boeren ten zuiden van Rotterdam.
“We kregen niks”, vertelde Roos Derks. “We hadden van te voren gedacht dat we wel bij boeren in de stal konden slapen, maar daar was geen sprake van.” Toen het donker werd en de meisjes moe werden, besloot Roos om even in de sneeuw te gaan zitten. “En toen werd ik zo slaperig en de anderen ook en we zijn gewoon in de sneeuw in slaap gevallen. En je kan het je niet voorstellen, maar het was de mooiste ervaring van m’n hele leven. Ik dacht dat ik in het paradijs was, het was zo weldadig. Pas toen ik volwassen was, kwam ik erachter dat dat een bijverschijnsel is van als je doodvriest.”
Eigen bonen doppen
Drie mannen troffen de drie meisjes aan en namen ze op de arm mee. Ze gingen naar de boerderij waar de kinderen al geweest waren. Eén van de drie - “hij kon zo vloeken en was helemaal overstuur over hoe hij ons had aangetroffen” - regelde dat Roos, Magda en Clara iets warms te drinken kregen en bij de boer mochten overnachten. “We sliepen onder het vloerkleed.” De volgende dag gingen ze weer terug naar hun huis in de Bothastraat. Uiteindelijk besloot Roos toch met haar zusjes naar haar opa en zijn vrouw in Barendrecht te gaan. Ze had ze niet eerder willen lastigvallen en opa leefde in de veronderstelling dat er voor de kinderen werd gezorgd. “Wij kinderen van communisten doppen onze eigen bonen”, zei Roos Derks daarover in het boek.
Magda en Clara werden opgenomen in het gezin van een tante en Roos ging bij opa en z’n vrouw wonen. In Barendrecht brachten de kinderen de laatste maanden van de oorlog door. Hoe het hun moeder was vergaan, wisten ze niet. Lange tijd dacht Roos dat wanneer de oorlog voorbij zou zijn, haar moeder terug zou komen. Tot ze op een dag zag dat Nederland was bevrijd. Blij kwam ze thuis en zei tegen haar opa: “De oorlog is voorbij”. Opa antwoordde: “Ja kind dat weet ik, maar we hebben het je niet verteld omdat je dan zou denken dat je moeder terugkomt en we denken dat dat niet zo is.”
Ravensbrück en Mauthausen
Moeder Cor Bazuijnen had de eerste maanden nadat ze was opgepakt, in een kamp in Utrecht gezeten. In het najaar van 1943 werd ze overgebracht naar het concentratiekamp voor vrouwen in Ravensbrück. Begin maart 1945 moesten tweeduizend vrouwen uit het kamp met de trein naar kamp Mauthausen. Zo’n 1200 vrouwen overleefden de zevendaagse tocht met de trein niet. Cor Bazuijnen wel en zij doorstond ook de verschrikkingen in Mauthausen. Het Zwitserse Rode Kruis kreeg in april 1945 toestemming om Scandinavische vrouwen uit de kampen op te halen.
Ook een aantal Nederlandse vrouwen mocht mee. Cor Bazuijnen vocht voor haar plek in de bus en kwam zo weg uit Mauthausen. De vrouwen werden naar Zwitserland gebracht om aan te sterken. Met gelijkgestemde Franse vrouwen vertrok Cor vervolgens naar Parijs. Vanuit de Franse hoofdstad begon ze haar reis terug naar Rotterdam. Liftend, meerijdend met militairen en lopend. Ze wist niet wat ze zou aantreffen in Rotterdam en toen ze na drie jaar weer terug was in de Bothastraat, merkte ze dat er andere mensen in haar huis waren. “Wij wonen hier nu”, zeiden ze. Cor Bazuijnen zag haar spullen in het huis en ook bij buren trof ze een deel van haar huisraad aan. Iedereen keek weg en het was een ongemakkelijke sfeer.
Geen emotie
Mensen vertelden haar nog wel dat haar drie dochters tegen het eind van de hongerwinter waren vertrokken, waarschijnlijk naar familie. Cor ging op weg naar Barendrecht. Op een ochtend hoorde Roos gestommel in huis, ze ging naar beneden. “En daar zat mijn moeder aan tafel”, vertelde Roos. “Er was totaal geen emotie en ze zei 'zo ben jij er ook nog?’, zo van: ‘Jij hebt het dus ook overleefd. Ik ook”. Roos Derks begreep het wel, zei ze in april 2019. De verschrikkelijke verhalen leken elkaar in de weg te zitten.
Een huis had het gezin dus niet meer. Het voormalig verzet schoot te hulp en regelde een huis in Putten op de Veluwe. Uiteindelijk verliet Roos het ouderlijk huis op haar zestiende om in de verpleging te gaan. Ze werd lerares gezondheidsleer en ging rond haar veertigste rechten studeren, waarna ze als jurist verschillende functies heeft bekleed.
Luister naar Roos Derks in gesprek met RTV Rijnmondverslaggever Marcia Tap:
Lees ook 10 mei 1940: de ondergang van HAL-schip De Statendam